Vooraf een proloog, een ontroerende scène waarin een moeder haar zoon tijdens een roeiwedstrijd van zich weg ziet varen. Dan begint het verhaal op een dansvloer van een kermisbal, waar Karel en Maria elkaar voor het eerst kussen. Er volgt een lange gedisciplineerde verlovingstijd onder het streng toeziende oog van Maria’s vader. De toon is gezet. We bevinden ons in de jaren vijftig in een dichtbevolkte Vlaamse familie, een clan, zoals de verteller een paar keer laat vallen.
In het volgende hoofdstuk zoomt de verteller in op het meisje Ina, de dochter van Karel en Maria. Vanaf dan volgen we de gebeurtenissen vooral vanuit haar ooghoeken en soms ook in haar dagboek. We maken kennis met haar wat aparte jeugdvriendin, haar grootvader- duivenmelker, het harde karakter van haar grootmoeder, de romantische aard van de vader, en de moeder die in alles haar ouders volgt, ten koste van haar eigen gezin.
Ingrid Vanderkrieken slaagt erin om een Vlaamse biotoop neer te zetten, met kermissen, begrafenissen, familiefeesten, onderlinge ruzies, maar ook grote solidariteit. Ik heb erg genoten van het hoofdstuk Plooien, waarin de hele familie opgetrommeld wordt om oom Fred te gaan helpen in de drukkerij, wanneer er in snel tempo Het Groot weekblad en ook nog doodsbrieven moeten gedrukt en geplooid worden.
Tegelijk tekent ze de karakters van de familieleden door middel van hun gedragingen. Het meisje Ina observeert haar ouders, tantes en nonkels, en haar grootouders. Het ene moment voelt ze zich gelukkig omdat ze deel uitmaakt van een hechte familie, het andere moment begint ze zich vragen te stellen over de posities die sommige familieleden innemen.
Halfweg het boek komt er een kantelpunt in de relatie tussen Ina’s ouders. Karel besluit zeer tegen de zin van zijn vrouw kunstenaar te worden. De toenemende kwaadheid van Maria als haar man een nacht wegblijft en de daaruit volgende ruzie wordt door Ingrid Vanderkrieken haarfijn en geloofwaardig beschreven.
In de tweede helft van het boek zien we hoe een aantal personages zich beginnen los te wrikken uit de clan, maar niet zonder heimwee naar de verbondenheid die er ooit was.
Duiven komen altijd terug is in een heldere, toegankelijke taal geschreven, hier en daar doorspekt met streektaal en typisch Vlaamse gedachtegangen. In de opeenvolgende hoofdstukken volgen we afwisselend verschillende personages, waardoor we de familie vanuit meerdere perspectieven te zien krijgen. Het hoofdstuk waarin we de laatste dagen van Maria volgen, en waarin we enkel te lezen krijgen wat Maria nog zegt en hardop lijkt te denken, is een mooie en aangrijpende karakterschets. Het deed me denken aan Wit is altijd schoon van Leo Pleysier.
Een familieverhaal schrijven zoals Ingrid dat heeft gedaan vraagt doorzettingsvermogen, moed en verbeeldingskracht. Doorzetting om het geheugen te pijnigen en alles wat je je nog herinnert neer te schrijven, moed om sommige dingen bij de naam te noemen en andere een draai te geven, verbeeldingskracht om de gaten te vullen. En dan opnieuw doorzettingsvermogen om het hele boek honderd keer opnieuw door te nemen en er een evenwichtig en samenhangend verhaal van te maken. En dat heeft Ingrid Vanderkrieken met verve gedaan.
